Als de re-integratiefase of VWNW-traject afloopt zonder volledige werkhervatting kan recht bestaan op een aanvullende uitkering.
Er is recht op een aanvullende uitkering als de medewerker:
Ad 3
Als er geen recht bestaat op WW of deze niet geldend gemaakt kan worden, is er dus ook geen recht op een aanvullende uitkering. De medewerker moet de WW of reparatie-uitkering daadwerkelijk ontvangen.
Ad 4
Voor de levering van gegevens moet gedacht worden aan de betalingsberichten van het UWV, gegevens over werkhervatting of sanctiebesluiten van het UWV via het Financieel Informatie Voorzieningensysteem (FIV) en het Werkgeversportaal. Er is voor deze gegevenslevering een wettelijk grondslag op grond van artikel 5.17 SUWI-besluit. Voor de verkrijging van informatie en gegevens zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij de procedure zoals deze bij het UWV geldt.
Deze voorwaarde is opgenomen zodat de hoogte van de aanvulling bepaald kan worden en ter controle van sancties die door het UWV kunnen worden opgelegd. De werkgever kan zich bij het UWV aanmelden voor het Werkgeversportaal of het Financiële Informatie Voorziening waarop deze gegevens te vinden zijn.
Om in aanmerking te komen voor een aanvullende uitkering dient de werkloze medewerker recht te hebben op een werkloosheidsuitkering (WW-uitkering of een reparatie-uitkering). Ontvangt de werkloze medewerker een WW-uitkering dan is de werkgever op grond van artikel 72a WW verantwoordelijk voor de re-integratie van de werkloze medewerker. Het UWV heeft dus geen bemoeienis met de uitvoering van de re-integratieactiviteiten van de ex-medewerker. De werkloze medewerker is verplicht mee te werken aan de re-integratieactiviteiten van de voormalige werkgever.
De afspraken uit het re-integratieplan kunnen, al dan niet in gewijzigde vorm, voortgezet worden. De verplichtingen die voortvloeien uit artikel 72a WW, kunt u nalezen op de publicatie van het UWV Werkwijzer ‘artikel 72a WW’.
De hoogte van de aanvulling is een bepaald percentage van de grondslag. De grondslag is weergegeven in artikel 10d:2 onder b CAR-UWO. De grondslag voor de aanvullende uitkering is gedefinieerd als het salaris, toegekende salaristoelagen en TOR, vermeerderd met de vakantietoelage en eindejaarsuitkering in het IKB die de medewerker in de 12 maanden voorafgaand aan de start van de re-integratiefase of de start van de VWNW-traject ontving uit het dienstverband. De grondslag bedoeld in artikel 10d:2, onder b is dus een gemiddeld ongemaximeerd SV-loon wat de medewerker ontving.
De referteperiode voor de aanvullende uitkering wijkt af van de sociale zekerheidswetgeving. De referteperiode voor de aanvullende uitkering wordt berekend 12 maanden voorafgaand aan de start van het re-integratie of VWNW-traject. De referteperiode hoeft dus niet altijd om een vol kalenderjaar te gaan voor de re-integratiefase of VWNW-traject. De referteperiode kan ook halverwege het kalenderjaar beginnen.
De aanvullende uitkering is gedurende het eerste jaar (12 maanden) voor de medewerker met een grondslag:
Ook na het eerste jaar wordt aan medewerkers met een grondslag boven € 4.375,- een aanvullende uitkering verstrekt van 10%, 20% of 30% van de grondslag. De grondslag waarbij genoemde percentages worden uitgekeerd liggen echter hoger dan tijdens de eerste fase van de aanvullende uitkering. Medewerkers met een grondslag lager dan € 4.375,- ontvangen na het eerste jaar dus geen aanvullende uitkering meer. De aanvullende uitkering is gedurende de tweede fase voor de medewerker met een grondslag:
De aanvullende uitkering is gebaseerd op het aantal uren werkloosheid. Dit geldt ook wanneer de medewerker gedurende de aanvullende uitkering een deeltijdbetrekking aanvaardt, waardoor hij voor minder uren werkloos wordt.
De aanvullende uitkering vangt aan op de dag van ontslag in de maand dat de werkloosheidsuitkering daadwerkelijk wordt ontvangen. Het recht op de aanvullende uitkering bestaat zolang het recht op werkloosheidsuitkering (WW-uitkering en reparatie-uitkering) daadwerkelijk wordt uitbetaald.
De aanvullende uitkering herleeft als de werkloosheidsuitkering herleeft. De herleving geldt voor de eerste fase van de aanvullende uitkering. Herleving van de aanvullende uitkering kan alleen plaatsvinden als de werkloosheidsuitkering herleeft binnen 12 maanden na de ingangsdatum van ontslag.
Als het UWV besluit een sanctie op te leggen op de WW-uitkering, dan heeft het college de bevoegdheid de sanctie op de aanvullende uitkering evenredig toe te passen. Als door UWV bijvoorbeeld een sanctie wordt opgelegd van 10% gedurende 3 maanden, dan kan de aanvullende uitkering voor 3 maanden worden gekort met 10%. Als de WW-uitkering bij wijze van sanctie voor een aantal maanden wordt beëindigd, gebeurt ditzelfde met de aanvullende uitkering. Met deze sancties wordt de medewerker gestimuleerd om zijn verplichtingen op grond van de Werkloosheidswet na te komen.
De aanvullende uitkering eindigt wanneer de uitkeringsduur is verstreken. Aangezien het recht van aanvullende uitkering is gekoppeld aan het recht van werkloosheidsuitkering zal de aanvullende uitkering nooit een langere uitkeringsduur kennen dan de totale duur van het uitkeringsrecht op de WW-uitkering en reparatie-uitkering tezamen. Voor medewerkers die zijn ontslagen voor 1 juli 2008 gelden andere regelingen. Voor informatie hierover klik hier.