De werkgever kan een medewerker eervol ontslaan als blijkt dat hij onbekwaam of ongeschikt is voor zijn functie.
Een ontslag op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de functie kan slechts worden gegeven indien:
In de regel wordt een medewerker als ongeschikt beschouwd wanneer zijn gedrag of zijn persoonlijkheid een goede vervulling van de functie in de weg staat. Hierbij moet wel kunnen worden aangetoond dat er inderdaad een relatie ligt tussen de slechte functievervulling en de persoonlijkheid van de medewerker. Dit is in de regel niet gemakkelijk. Een aanduiding als 'past niet in het team' is bijvoorbeeld onvoldoende omdat hiermee geen directe relatie wordt gelegd tussen de inhoud van de functie en het functioneren van de medewerker als individu. Ook mag de ongeschiktheid niet het gevolg zijn van ziekte.
Een medewerker wordt als onbekwaam beschouwd wanneer hij blijvend onvoldoende kennis, vaardigheden of niveau heeft om zijn functie naar behoren te kunnen uitoefenen. In de praktijk is het onderscheid tussen ongeschiktheid en onbekwaamheid vaak moeilijk te maken en kan men een keuze beter vermijden. Terughoudendheid van deze ontslaggrond dient te worden betracht indien de gemeente zelf heeft bijgedragen aan omstandigheden die het disfunctioneren van de medewerker (mede) tot gevolg hebben.
Na ontslag gelden de regels van de Werkloosheidswet en de voorzieningen geregeld in hoofdstuk 10d.